Al eerder is genoemd, dat het fraaie kleinschalige oude hoevelandschap met z'n bolle essen is geassocieerd met tamelijk "recente" geologische processen, namelijk de vorming van dekzandduinen op een veelal weinig water doorlatende ondergrond van tertiaire klei en kwartaire keileem. In de pagina "Kwartair" is uitgelegd, dat de verschillende soorten ondergrond van dekzand, keileem en tertiaire klei, maar ook de waterhuishouding van grote invloed zijn geweest op het gebruik en de inrichting door de mens van het Winterswijkse land. Het oude cultuurlandschap, gebaseerd op de mogelijkheden geboden door de ondergrond, is hier deels bewaard gebleven, omdat ruilverkavelingen in Winterswijk laat plaatsvonden, pas nadat men had geleerd van de landschap beschadigende verkavelingen elders in Nederland. Het Winterswijkse hoevelandschap is dan ook een afspiegeling van hoe grote delen van het Nederlandse platteland er in de 19e eeuw en eerste helft 20e eeuw hebben uitgezien.

Het landgebruik is de laatste eeuwen enorm veranderd. De kadaster kaart uit 1832 (links) toont dat tweederde van het Winterswijkse begin 19e eeuw nog uit woeste grond bestond, met name heidevelden. Enkele eeuwen daarvoor bestond de woeste grond nog voornamelijk uit bossen en veen. De heide was ontstaan t.g.v. menselijk activiteiten, namelijk het rooien van bossen voor de winning van hout, afplaggen t.b.v. potstalmest, en weiden van vee. De recente topografische kaart (rechts) laat zien, dat de het areaal aan bos enigszins is toegenomen sinds 1832, maar dat de heidevelden zijn verdwenen en plaats hebben gemaakt voor hoofdzakelijk landbouwgrond en weiland (lichtgroen). In 1832 speelde de landbouw zich nog voornamelijk op de essen af, die gelegen zijn op de dekzandruggen en kopjes. Veel van de percelen woeste grond waren in 1832 nog gemeenschapsgronden behorende bij een buurtschap. De vele langwerpige percelen in het Wooldsche-, Kottensche- en Korenburgerveen behoorden veelal toe aan particulieren t.b.v. turfwinning. Verder valt op, dat de percelen in het Winterswijkse gebied vaak klein en onregelmatig van vorm waren. Bron van kadasterkaart: Fryske Akademy (hisgis.nl)


Essen

Het is sinds de vroege Middeleeuwen (6e eeuw n. Chr., wellicht al enige eeuwen eerder), dat de mens het landschap meer ingrijpend ging veranderen. Binnentrekkende stammen brachten nieuwe technieken van landbouw naar onze streken. Opdat permanente bewoning mogelijk bleef, werden de erven op de schraal geworden dekzandruggen sinds de 6e eeuw regelmatig bemest door het opbrengen van eerst bosmaaisel en later de zogenaamde potstalmest. Potstalmest is een mengsel van stalmest en plaggen gestoken op de heidevelden ("woeste gronden"), gebruikt voor beweiding door vee, en rijkere bos-en beekgronden. Vanwege de bemesting door de vroege akkerbouwers werden de topografisch hogere dekzandruggen en -kopjes nog meer opgehoogd en vormden zich de bolle akkers en weiden, de zgn. bolle essen, kenmerkend voor het huidige Winterswijkse oude hoevelandschap. Het aldus aangebrachte plaggendek kan tot 2 meter hoog bedragen en vormt een micro-reliëf dat steiler, maar beperkter van omvang is dan het oude pre-Holocene reliëf. Ook kenmerkend voor sommige essen zijn de zogenaamde "holle" wegen, waarlangs aan één of beide zijden potstalmest op de akkers is aangebracht, waardoor de wegen dieper liggen dan het aangrenzende land. De hoogteverschillen kunnen tot twee meter bedragen. Om zulke hoogte verschillen te bereiken moeten deze wegen al eeuwen oud zijn. Schattingen m.b.t. de ophoogsnelheid van een plaggendek lopen uiteen van 1,5 tot 3,5mm per jaar, afhankelijk van de kwaliteit van de plaggen. Een lage kwaliteit plag met veel zand zorgde voor een snellere ophoging van de es. Lage kwaliteit plaggen ontstonden, wanneer de hei onvoldoende tijd kreeg om te herstellen van het voorafgaande afplaggen. Het opbrengen van potstalmest stopte rond 1900 nadat het gebruik van kunstmest algemeen was geaccepteerd. Om een 1,5 meter hoog plaggendek te bereiken, zou het opbrengen van potstalmest ergens tussen 900 en 1500 na Chr. zijn aangevangen. Op grond van koolstof dateringen wordt aangenomen dat het opbrengen van potstalmest in Oost-Gelderland sinds 1400 in gebruik raakte. Voor die tijd werden de essen vermoedelijk bemest met maaisel uit de toen nog rijkelijk aanwezige bossen.

De Damkotweg, een "holle weg" die door een bolle es loopt in de buurtschap Woold. Aan weerszijden zien we steilwanden, waarvan de linker tot 1,5 meter hoog is. De weg zelf loopt ook iets bol. Vermoedelijk volgt de weg min of meer het oppervlak van de onderliggende dekzandrug. De steilwanden zijn ontstaan door het eeuwenlang opbrengen van potstalmest. Deze kleine zandweg staat reeds aangegeven op een Frans kaartblad uit 1801, maar is waarschijnlijk nog veel ouder.

Nabij de Wiebersweg in Kotten, stroomt de Bemersbeek langs een hoge bolle es (links op de foto). Het hoogteverschil tussen de es en het rechts gelegen weiland bedraagt tot vier meter. Een dergelijke steilwand kan worden veroorzaakt zijn door de eroderende werking van beekwater, maar hier betreft het waarschijnlijk een gegraven bedding langs de zandrug en daarop liggende bolle es.


Venen

Zoals eerder beschreven zorgden de slecht water doorlatende keileem en tertiaire klei voor permanent natte gebieden, vooral wanneer de eventueel aanwezige natuurlijke afwateringskanalen dichtslibden of dichtstoven. Dit leidde tot uitgestrekte moeras- en veengebieden rondom Winterswijk. Onderzoek heeft uitgewezen, dat 15 tot 30% van het landoppervlak in de Achterhoek door veen of moeras werd bedekt. In het Winterswijkse is dat minstens 30% geweest. De vervening begon enkele duizenden jaren geleden en vond plaats zowel op de hogere plateaus als in de lager gelegen gebieden. Van de veengebieden is inmiddels nog weinig over. Het afgraven van de Wooldsche en Kottensche venen t.b.v. turfwinning vond al in de 17e eeuw plaats en gebeurde op kleinschalige en onsystematische wijze, meestal door de plaatselijke bevolking voor eigen gebruik. De dikte van de veenlagen was te gering en de bereikbaarheid te slecht om winning op grootschalige en commerciële wijze aan te pakken, zoals elders in Nederland wel gebeurde. Van de oorspronkelijke veengebieden resteren alleen het Korenburgerveen (omvattende het Vragender-, Corlese- en Meddoseveen) en het Wooldsche veen. Veel veengebieden werden na afgraving ontwaterd middels het aanleggen van greppels en het aanpassen van bestaande waterlopen, en in gebruik genomen voor landbouw.

Niet meer bestaande veengebieden (zoals het Masterveld en het gebied aan de Nederlandse zijde van het Zwillbrocker Venn) lagen bovenstrooms van beken als de Ratumse beek, Willinkbeek en Vennevertlose beek. De veengebieden fungeerden in tijden van veel neerslag als wateropslag en bufferde de afvoer via de beken (water retentie). Het afgraven van de veengebieden verstoorde de waterhuishouding, waardoor beken vaker buiten hun oevers traden in winter en voorjaar en grote oeverafslag optrad, en droogvielen in de zomer.

De nog resterende veengebieden liepen door het onttrekken van grondwater t.b.v. de landbouw het risico van uitdroging, maar tegenwoordig kunnen beheerders door de aanleg van dijken en waterkeringen het grondwaterniveau regelen, met als gevolg natuurherstel in deze gebieden. Zowel het Wooldsche veen als het Korenburgerveen bieden een prachtige natuur, en hoewel delen zijn afgesloten, blijven er nog voldoende te bewandelen paden over. Het Duitse deel van het Wooldsche veen (Burlo-Vardingholter Venn und Entenschlatt) is in het vogelbroedseizoen (half maart tot half juni) niet toegankelijk.

De foto toont de afgraving van de toplaag bij het Wooldsche veen. Bij dergelijke werkzaamheden is er een spanningsveld tussen natuurherstel t.b.v. flora en fauna enerzijds en cultuurhistorische en aardkundige waarden anderzijds. 

Grenspaal in het Wooldsche veen. Deze paal, gemaakt van Bentheimer zandsteen, is in 1766 opgesteld en staat op een bakstenen fundament om wegzakken in het veen te voorkomen.

Een waterniveau "monitoring- en regelsysteem" in het Korenburgerveen. Zonder waterbeheersing zouden de venen bij Winterswijk opdrogen. Slechts een gedeelte van het Korenburgerveen is vrij toegankelijk.


Woeste gronden en scholten

Naast de venen bestonden er in de omgeving van Winterswijk, tot het midden van de 19e eeuw, ook grote arealen met heide, de zgn. woeste gronden, die in gemeenschappelijk gebruik waren. De heidevelden ontstonden met name daar waar de bodem werd gevormd uit een dunne laag dek- of rivierzand gelegen op keileem of tertiaire klei, en er beweiding door vee plaatsvond, waardoor hogere vegetatie geen kans kreeg. De heidearealen werden afgeplagd en gemengd met stalmest zodat de zgn. potstalmest werd verkregen, die op hogere zandruggen en zandkopjes werd opgebracht en waardoor bolle essen ontstonden. Door deze praktijk van afplaggen verschraalden met name de heidegronden op de toch al arme zandgronden nog verder. Echter, na 1850, onder toenemende bevolkingsdruk en door het eerste gebruik van guano en later kunstmest, werd de potstalmest overbodig en werden de eigendomsrechten van de woeste gronden toegewezen aan de grootgrondbezitters. Vervolgens werden de woeste gronden ontgonnen om plaats te maken voor bouwland en percelen met productie bos. Van de eens uitgestrekte heidevelden zijn nu nog slechts enkele snippers terug te vinden, zoals in o.a. het Rommelgebergte, de Willink Weust en Muggenhoek.

De woeste gronden waren in gemeenschappelijk gebruik onder de hoede van de zogenaamde scholten. De scholten waren horige herenboeren, die een feodaal systeem vertegenwoordigden, dat in 1795, in de Franse tijd, werd afgeschaft. De scholtenboer had personeel in dienst en de aan hem behorende pachters en horigen moesten diensten verlenen en afdrachten doen. De scholtenboer op zijn beurt stond een deel van de afdrachten af aan de leenheer. Als vertegenwoordigers van de leenheren bestuurden de scholtenboeren ook de gemeenschappelijke woeste gronden, de zogenaamde markengronden. Deze werden rond 1850 opgedeeld in verhouding tot het toenmalige grondeigendom. Het resultaat was dat de scholten, die toch al veel grond bezaten, er veel land bijkregen, dat deels werd behouden als bos voor de jacht en zelfs werd beplant met naald- en eikenbomen voor redenen van jacht en productiehout (ook nu nog bestaan er enkele houtzagerijen in de buurtschappen). Men zou kunnen stellen dat met name de scholtenboeren ertoe bijdroegen dat het Winterswijkse cultuurlandschap een esthetische waarde bleef behouden. De heidevelden verdwenen echter wel uit het landschap. Door het ontstaan van een meer gemengd boerenbedrijf, rond de 19e/20e eeuwwisseling, werden bijna alle resterende heidevelden omgezet in grasland. De naam Kulverheide in 't Woold herinnert nog aan wat er eens was, maar nu voornamelijk grasland en naaldbomenbos is. Door het graven van ontwaterings kanalen en aanleggen van dijkjes (de zgn. rabatten) kon men ook de zeer natte gronden in gebruik gaan nemen als bos, zo verdwenen bijvoorbeeld het Kottensche veen en Blekkinkveen.

Door de ontginningen onstond er naast het oude hoevelandschap het nieuwe hoeve/ontginningslandschap. Het oude hoevelandschap bestaat uit pittoreske boerderijtjes en statige scholtengoederen, verspreid liggend in het kleinschalige, glooiende essenlandschap omzoomd door houtwallen en loofbomen. Het nieuwe hoevelandschap wordt gekenmerkt door openheid, rechte kavels, sloten en wegen. Toch hadden de landeigenaren, waaronder naast de scholten zich nu ook rijke textielfabrikanten bevonden, en waarvan sommigen zich gedroegen als landjonkers, wel hun (economische en esthetische) gevoel voor bosbeheer behouden en werden bestaande bosjes gespaard of uitgebreid en wallen opgeworpen en beplant met veelal eikenbomen. Daardoor is het nieuwe landschap op een andere wijze aantrekkelijk gebleven. Mooie voorbeelden van dit nieuwe landschap zijn te zien in het zuiden van 't Woold op de Kulverheide, langs de Grensweg en de Kuipersweg.
Daarentegen wordt het oude hoevelandschap, dat ontstaan is door het benutten van de hogere dekzandruggen, gekenmerkt door een dicht netwerk van zandweggetjes en paden, dat de verspreid liggende boerderijen en onregelmatig gevormde percelen met elkaar verbindt. Dit landschap is vooral te zien in de noordelijk essenzone Meddo-Huppel-Ratum en de zuidelijke essenzone Woold-Kotten.

Het scholtengoed Tenkink in de buurtschap Ratum. Tenkink is een voorbeeld van een 19e eeuws Winterswijk's scholtengoed. De eerste vermeldingen als boerderij zijn vanaf 1624, maar de naam Tenkink, op verschillende manieren gespeld, wordt in documenten al vermeld sinds 1185.

Een mooi voorbeeld van de coulissen en het glooiende karakter van het oude hoevelandschap. De foto is genomen nabij de Bocholtsebaan in de buurtschap Woold.


Ruilverkaveling

Ruilverkaveling bestaat uit maatregelen om de inrichting van landelijk gebied, bestaande uit versnipperd grondbezit, kleine, slecht bereikbare percelen en gebrekkige ontwatering, te verbeteren. In de twintigste eeuw heeft deze herindeling van grond de vaak kleinschalige structuur van het platteland soms radicaal veranderd. Grotere kavels, nieuwe rechte wegen, recht getrokken waterlopen, en nieuw gebouwde boerderijen zorgden voor een "rationeel" landschap. Kleine bosjes, houtwallen, beekjes of natuur, die in de weg lagen, werden daarbij geruimd. Voorbeelden van deze rationalisatie kunnen we zien direct over de grens in Duitsland.

 

Google Earth satellietfoto van de grensstreek bij de buurtschap Ratum. De foto laat de verregaande rationalisatie in het landschap aan de Duitse zijde van de grens (rechts van de gele lijn) zien t.o.v. de Nederlandse zijde. Aan de Duitse zijde zien we grotere productiebos- en landbouwpercelen. Aan de Nederlandse zijde zijn er meer en kleinere bospercelen in een coulissen landschap van boomsingels, houtwallen en onregelmatig gevormde agrarische percelen. Linksonder op de foto ligt de Sibelco groeve.

Mettertijd kregen natuurbehoud en beheer echter een steeds grotere plaats in de verkavelingsplannen. Winterswijk profiteerde daarvan omdat het relatief laat aan de beurt was. In de verkaveling Winterswijk-West (1982-2003) werd er niet alleen "gerationaliseerd", maar werden ook percelen voor natuurherstel en recreatie gerealiseerd. Zo werden cultuurgrond langs de Schaarsbeek omgezet in natuurgebied, een buffer van 100 hectare rond het Korenburgerveen aangelegd, en 20 kilometers aan recreatieve fietspaden gerealiseerd. Tijdens de herinrichting Winterswijk-Oost (2012-2016) lukte het om grote gebieden vrij te maken voor de natuur, met name in de oude heide- en veenontginningen in Kotten en Woold langs de grens met Duitsland. Dit zijn voor de landbouw minder geschikte gebieden met vaak keileem op geringe diepte. Voor natuurherstel zijn deze wel geschikt, want hier kunnen, na het verwijderen van de fosfaatrijke bovengrond, natte heide en nat schraalland, vochtig hooiland, kruiden- en faunarijke graslanden en akkers en bosschages tot ontwikkeling komen. De grondwaterstanden in deze gebieden zullen in de toekomst hoger zijn en de waterbergingscapaciteit is vergroot. Door zogenaamde knijpstuwen wordt regenwater bij piekafvoeren in bergingsbekkens geleid. Deze bekkens zijn onderdeel van het natuurgebied en dienen om waterafvoer geleidelijker te laten verlopen, waardoor ook de natuurgebieden benedenstrooms, zoals het Buskersbos en de Bekendelle langs de Boven Slinge, hiervan nut hebben. Één en ander is goed te zien vanaf de Kuipersweg en het Torfpad door het voormalige Kottensche Veen. In de percelen nabij het Nonneven is er tevens aandacht gegeven aan archeologische waarden. Daar werd de Sikking landweer, die nu aan de rand van het bestaande natuurgebied te zien is, over een grotere afstand zichtbaar gemaakt.
Er zijn ook particuliere initiatieven om kleine percelen af te plaggen en poelen te graven waarmee de biodiversiteit wordt ondersteund. Zo lang deze initiatieven niet ten koste gaan van het authentieke oude hoevenlandschap en het microreliëf, verhogen ook deze kleinschalige activiteiten de natuurwaarden in het Winterswijkse.


Bossen

In het Holoceen was er aanvankelijk een parkachtig landschap gedomineerd door berken en dennen. Sinds de laatste 8.000 jaar kwamen er eiken, iepen, lindes en elzen bij, en sinds de laatste 3.000 jaar beuken, waardoor in het Winterswijkse buiten de veengebieden een aaneengesloten bosbedekking ontstond. In de natte delen van het landschap overheersten elzen en vormden zgn. elzenbroekbossen. Met de komst van de eerste landbouwers, zo'n 5.000 jaar geleden, begon een gestaag voortgaande ontbossing. Het kappen van gemeenschappelijk bossen kreeg z'n beslag in de late Middeleeuwen, zodat toen alleen nog particuliere bossen overbleven. Heidevelden (woeste gronden) namen, geholpen door overbegrazing, steeds meer de plaats van gemeenschappelijke bossen in. Ook de particuliere bossen werden geëxploiteerd, maar doorgaans werd er gezorgd voor nieuwe aanplant. Een proces dat heden ten dage nog plaats vindt. 

Toch staat Winterswijk al eeuwen bekend om de indrukwekkende eikenbomen en bossen. Oude reisverhalen en andere documenten vertellen over de bosrijkdom en schoonheid van het Winterswijkse landschap. Geografische namen, zoals "het Woold" (oud-nederlands voor "het woud") herinneren ons er nog aan.

Zo staat in de "Statistiek van Gelderland" uit 1825 de volgende beschrijving: "..... echter vindt men daar, onder ..... Wenterswijk......... niet weinige, wel minder uitgebreide, maar nog steeds niet onverschillige en veelal uit schoone eikenboomen bestaande overblijfselen van grijze wouden, bijzonder in de omtrek van de woningen dier landbouwers, wier erven voormaals hofhorig waren."

Hoewel er onder de toenemende bevolkingsdruk en om economische redenen sprake is geweest van aanzienlijke ontbossing, bezit de Winterswijkse omgeving nog een relatieve dichtheid aan bossen. Met name wintereiken zijn geschikt voor groei op percelen met wisselende grondwaterstanden, zoals die voorkomen op plekken waar keileem en tertiaire klei dicht onder het maaiveld liggen. Zoals in de rest van Nederland, kent het Winterswijkse geen oerbossen meer, maar wel is in vele van de verspreid liggende bospercelen sprake van oude boskernen, waarin bomen met een leeftijd van 100 tot 200 jaar staan. De bossen met oude kernen zijn waarschijnlijk al in de 17e eeuw aangeplant t.b.v. houtproductie, en bestaan voor een belangrijk deel uit autochtone bomen en struiken. Uit oude documenten weten we bijvoorbeeld, dat het bos ten noorden van het scholtengoed Roerdink sinds 1656 nauwelijks van omtrek is veranderd. Met name in 't Woold vinden we nog een aantal van deze oude boscomplexen met o.a. wintereiken, zoals Roerdink, 't Rot, Aarnink en Meerdink, maar ook langs de bovenloop van de Ratumse beek en in het Willinks Weust natura 2000 gebied liggen fraaie oude bospercelen.

Sinds het midden van de 19e eeuw, na de aanvang van de ontginningen van de woeste gronden, is er bos bijgekomen, maar daarbij gaat het voornamelijk om productiebos met weliswaar esthetische waarde, maar relatief weinig natuurwaarde, zoals bijvoorbeeld op de Kulverheide het geval is. Om de waterhuishouding in de bossen te verbeteren werd er dikwijls een patroon van evenwijdige watergangen en dijkjes aangelegd, de zgn. rabatten, die we nog op vele plekken in de Winterswijkse bossen tegenkomen. De productiebossen bestaan voornamelijk uit naaldbomen, waarvan het hout o.a. in de mijnbouw werd gebruikt om gangen te stutten.

Hierboven wordt een zgn. hillshade kaart (bron: AHN.nl) getoond, waarop de regelmatige patronen van de rabatten in het productiebos op de Kulverheide duidelijk herkenbaar zijn. De afstand tussen de rabatten hangt af van de waterhuishouding ter plaatse (de afstand van de kleilaag tot het maaiveld en eventueel al aanwezige afwatering). In de oudere bossen, die werden geplant op beter geschikte gronden, is de afstand tussen de rabatten groter en heeft men een minder regelmatig patroon gegraven.


aantasting van het historische cultuurlandschap

Menselijk ingrijpen kan de natuur verrijken, zoals te zien is bij de oudste Sibelco-groeve, boomwallen, oude spoorbanen, verlaten leemputten en aangepaste beken. Toch staat het prachtige Winterswijkse cultuurlandschap nog steeds onder druk door onzorgvuldigheid, onwetendheid, het niet naleven van regelgeving en gebrek aan respect voor natuur- en cultuurhistorische waarden. Bij mijn tochtjes langs de beken ben ik veel afval zoals puin (op plaatsen waar het duidelijk geen ander doel diende dan het puin uit het zicht te storten) en landbouwplastic tegengekomen. Microreliëf wordt nog steeds afgegraven en geëgaliseerd, soms door het gebruik van de steeds zwaarder wordende landbouwmachines, soms zelfs door natuurorganisaties om de grond te verarmen. Om het unieke karakter van het Winterswijkse cultuurlandschap te beschermen zal er anders en met meer kennis moeten worden gehandeld. 

Beschadigd landschap: De linker foto toont een in 2020 vernielde, maar gelukkig inmiddels herstelde boomwal in Woold met het kennelijke doel grote landbouwmachines eenvoudiger toegang tot de percelen te verschaffen. De middelste foto toont het aan de linker groene zijde recent afgegraven microreliëf in 't Woold, mogelijk om de bodem te verarmen en de natuurlijke flora meer kansen te geven. De rechter foto toont gestort puin (vermoedelijk om afkalving te voorkomen), maar ook afval in een bocht van de Boven Slinge stroomopwaarts van de Huitinkbrug in Brinkheurne. Op deze wijze het landschap rationeler maken of "aanpassen" zouden we niet moeten willen.